Beschrijving
“Brussel, 9 December 1952/ Mijn beste Gust,/ weer hebben uw nieuwe gedichten ons getroffen/ en hoe langer hoe meer staat het voor ons vast, dat/ er in u een echt talent en een originele kracht zit. Vol-/ gende week komen wij samen en zullen dan, waarschijnlijk beslissen welke en hoeveel gedichten van u opgenomen/ worden in nummer 16 van het tijdschrift. Ik denk/ wel dat wij u ook zullen vragen om naar Brussel te/ komen om persoonlijk contact te nemen met Boon, Claus, Bontridder en de anderen.”
(Gils aan Walravens, Brasschaat 4 augustus 1954): “Het meest betreur ik/ wel dat T&M, door zich zo hardnekkig te sluiten voor literaire/ bijdragen van anderen dan de medewerkers, op verre na geen vol-/ ledig beeld meer geeft van wat de jongste Vlaamse poëzie op/ het ogenblik is./ Of beschouwen zij misschien reeds ieder, waarvan het ‘debuut’/ valt na de verschijning van T&M, als een naloper?”
(Gils aan Walravens, Brasschaat 2 september 1954): “gij zijt m.i. de man om ooit, ik bedoel daarmee/ binnen afzienbare tijd, een bloemlezing samen te stellen van/ de avant-garde Vlaamse poëzie, die à jour zou zijn, zich dus niet/ bepalen bij enkele (ik bedoel vijf) reeds min of meer gevestigde namen. Er is iets prachtigs te maken van zulke bloemlezing: zij/ zou treffend kunnen geïllustreerd worden met grafisch werk van/ jonge plastische kunstenaars”
(Walravens aan Gils, Brussel 15 Maart 1955): “In mijn houding tegenover de jongeren ben ik gerust: van Piet/ De Groof tot Simon Vanloo heb ik de meesten op het spoor gebracht/ waar ze nu staan en de besten onder hen: Willy Roggeman, uzelf,/ Rudo Durant, Paul Snoek geholpen om te publiceren in tijdschriften/ of uit te geven.”
(Gils aan Walravens, Brasschaat 27.III.1955): “het verschijnen van het eerste nr van het tijdschrift ‘gard-sivik’/ (redaktie tone brulin, hugues c. pernath, paul snoek, simon vanloo/ en uw dienaar) is nu nog een kwestie van weken. ziet ge geen kans/ daarover iets te schrijven in het laatste nieuws?”
(Gils aan Walravens, Brasschaat 5 juni 1955): “Zag Simon Vinkenoog te Parijs, die mij verraste door zijn lengte./ Overigens een ‘erg aardige jongen’, zoals Kees Buddingh’ zegt.”
(Gils aan Walravens, Brasschaat 2 oktober 55): “eerst en vooral die manteau-bloemlezing die gaat uitkomen. het is/ begrijpelijk dat ge van de ‘jongsten’ u hebt beperkt tot die figu-/ ren die reeds het meest geprononceerd zijn. het heeft mij met ont-/ zetting geslagen dat er nog, niettegenstaande dit strenge kriterium,/ een ook en vooral op poëtisch gebied kennelijke kluchtzanger als/ hugo raes bij is: er zijn misschien 10 of meer nu terzijde gelaten/ jongeren die wel met meer recht in aanmerking zouden komen. soit,/ het is nog mogelijk dat gij iets ziet in het werk van raes waar ik/ en een aantal anderen dat niet doen. maar bedroevender vind ik het/ dat gij een van de sterkste en m.i. de meest oorspronkelijke van/ de jongere dichters hebt kunnen over het hoofd zien: hugues c./ pernath (hoewel ik er, tenzij ik me sterk vergis, nog speciaal uw/ aandacht op gevestigd heb).”
“en dan, wat mij ook dwars zit, is dat ge mij in het idee laat dat/ mijn ‘8 gezelschapsspelletjes’ in de e.k. schrijversalmanak zullen verschijnen, en ik dan, bij monde van een 3e, moet te weten komen/ dat dit niet zal geschieden omdat de heer schierbeek er geen zin/ in heeft.”
“u laten gebruiken als een hulp-in-het-huishouden/ goed genoeg om vlaamse kopij bij elkaar te zoeken; u voor onmondig laten behandelen, immers niet in staat een betrouwbaar advies over/ een inzending uit te brengen; kortom goedvinden, dat uw redakteur-/ schap-voor-vlaanderen van de almanak er een is op papier, en niets meer. en waarom ik u dit verwijt? dat gijzelf u laat vernederen is uw zaak natuurlijk, hoewel in dit geval eigenlijk ook wel de zaak/ van een aantal vlaamse schrijvers. maar het ergste is dat gij hier-/ door weer stof geeft aan die verdomde verwaandheid van de hollanders,/ die al zo gemakkelijk denken dat zij
allerlei in pacht hebben. zie/ podium, waarin hollandse 3e-rangsfiguren als köster regelmatig pa-/ raderen, maar waar men als vlaming niet veel minder dan boon mag/ heten om een kans te krijgen. maar ja, wij ‘zijn pas sinds 25 jaar/ aan de barbarij ontrukt’, deelde men mij eens mee te a’dam. door wie, van ostaijen of de n.ndl. kultuur, werd er niet bijverteld.”
(Walravens aan Gils, Brussel 10 Oktober 1955): “Het mooiste komt met het staartje van uw brief. Daar gaat het over kan-/ keren bij derden over dingen die men niet kan verteren. Maar mag ik u dan/ vragen waarom gij mij te Antwerpen niet dadelijk gevraagd hebt in welke/ mate de jongeren in het spoor van ‘Tijd en Mens’ liepen? Toen hebt/ ge, noch in het openbaar noch aan de toonbank, de mond geopend over die/ zaak. Een maand later of nog meer vind ik uw verwijt in ‘Gard-Sivik’. Is/ dat wat anders dan ‘hipokrisie’ Gils? En wat soort vriend is dat van/ wie men zegt, dat hij uw vriend is ‘zonder dat woord met ironie te gebrui-/ ken’?/ Laat er het vriend in het vervolg maar af, Gils. Stel mij geen kon-/ krete vragen meer. Ik antwoord er toch niet meer op.”
(Walravens aan Gils, Anderlecht 4 januari 1956): “Op afstand gezien vind ik het wat spijtig dat wij ruzie/ gemaakt hebben. Ik zal die maand in een slechte bui geweest zijn. Nu/ vind ik het heel dom./ Laat ons dat potje dus maar dekken (of volledig doen verdwijnen!) en, als gij accoord zijt, weer de ouden worden. Haat-/ dragen gaat mij niet af.”
(Walravens aan Gils, Kraainem 27 juli 1959):
“Alleen Jos Vandeloo is een moeilijk probleem. Volgens mij mag men/ zijn verzen niet absoluut slecht noemen, maar iets ànders brengen ze niet. Voor/ iedere uitgave heeft men daarentegen zekere verplichtingen tegenover zijn/ uitgever. Nu heeft Mevrouw Manteau mij nooit opgelegd Jos Vandeloo mee te ne-/ men, en ik heb hem, ondanks zijn inzending, ook niet meegenomen in ‘Vijfde/ Kolom’. Maar het is wel mogelijk dat ik in de nieuwe uitgave van de ‘Eerste Mor-/ gen’ twee gedichten van hem zal nemen. Is dat zo erg voor de Robespierre’s/ van de experimentele poëzie?”
(Gils aan Walravens, Brasschaat 28 juli 59):
“wanneer je je/ afvraagt hoe er ‘nu al kan geroddeld worden’ over de samenstelling van/ je bloemlezing, mag je de bedrijvigheid niet vergeten van HET literaire/ roddelsentrum van Antwerpen, gelegen in een zekere boekhandel Manteau…”